Op de Heyse, een gebied in Emael boven het Mosserdal en op de grens met Kanne, werden de asresten gevonden van een volwassen, oudere, Romeinse man begraven rond 100 jaar na het begin van onze jaartelling.
Meester Lux uit Rosmeer besteedde indertijd zijn vakanties aan het opgraven van overblijfselen van de Band keramische cultuur (5500-4400v.C) en van de Gallo-Romeinen. Dat deed hij in samenwerking met de Nationale Dienst van Opgravingen, nu geregionaliseerd tot Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. Hij was in beide periodes geïnteresseerd omdat in zijn omgeving, op het Haspengouwse plateau, veel overblijfselen uit deze periodes te vinden waren.
In het boek van J. Van Heukelom Toponymie van Kanne las Lux op p. 275: “op de heyse boven de tombe- Op Emaelergrondgebied aan de grens, kleine verhevenheid achter het Mosserdal”. Heijse is de naam van een stuk grond in Emael. Hij trok op onderzoek en vond die kleine heuvel, waarvan hier een foto, door hem gemaakt in de jaren ’60. De resten van deze tumulus liggen voor het grootste deel op het grondgebied van Emael (sectie A, 123b) en voor een klein deel op het grondgebied van Kanne (sectie C, 495b). Hij beschreef samen met H. Roosens zijn onderzoek in Archaeologia Belgica, 121, Een Gallo-Romeinse tumulus te Eben-Emael- Kanne, 1970 en daaruit heb ik de meeste gegevens gehaald. Bij de eerste fase van het onderzoek, in 1979, waren mijn broer Jos en de schrijver van dit artikel ook aanwezig én actief.
Romeinse tumulus in Thier à la Tombe (Emael) (Foto Paul Vrijens)
Als we deze tumulus vergelijken met die in Thier à la tombe langs de Rue du Garage tussen Emael en Lanaye, dan kunnen we ons voorstellen dat meester Lux weinig vertrouwen had in een mogelijke grafvondst. Hij dacht, ook na de eerste proefsleuven, dat de tumulus op de Heijse al eerder was ontdekt en leeggehaald. De Fransen hadden er tijdens hun bezetting in de Napoleontische tijd rond 1800 een handje van weg om op basis van toponiemen onderzoek te doen naar o.a. Romeinse overblijfselen. Hij deed met zijn ploeg in de vakantie van 1967 toch een onderzoek: twee proefsleuven van 1 m breed, haaks op elkaar met een lengte van 30 m. Het hoogste punt in het centrum lag 1,30 m boven de oude bouwlaag. Hij ontdekte op 55 cm onder het toenmalige oppervlak een donkere plek met een verzameling stenen. Daaronder vond hij enige crematieresten, waarvan niet duidelijk werd of het beenderen van menselijke of dierlijke aard waren, en enkele aardewerkscherven. Iets buiten het centrum kwam een bronzen munt van keizer Domitianus (81-96) te voorschijn. Deze munt was in Rome geslagen in 90-91 en dus moest de grafheuvel dateren van de periode na 90-91.
In mei 1968 werd het onderzoek voortgezet en vond meester Lux sporen van de resten van de wanden van een vierkanten houten kist met zijdes van 1,40 m. Op 80 à 85 cm diepte lagen de grafgiften in willekeurige orde uitgespreid.
Hier een deel van de grafvondsten in de tumulus op de Heijse
De grote pot links beneden is wit en bijna 20 cm hoog. Deze pot bevatte crematieresten van een volwassen man op hogere leeftijd. De ouderdomsgrens kon niet bepaald worden maar de gemiddelde leeftijd van de Romeinen bedroeg 22 jaar. Zoals gebruikelijk was het lichaam, bedekt door de brandstapel, verbrand. Deze is niet gevonden omdat de tumulus niet volledig afgegraven werd. In het midden liggen vier terra sigillata borden en 2 kommetjes, die niet gebruikt waren en zeker niet jonger dan de regeerperiode van Domitianus. Mede daardoor is de tumulus vrij nauwkeurig te dateren rond 100 na Christus. De aardewerkscherven, gesmolten brons en de nagels, die bij de grafgiften werden gevonden, zijn opzettelijk op de bodem van de kist en niet erop uitgestrooid.
Waarschijnlijk leefde de hier gecremeerde man in de buurt. Zijn beroep of functie zijn niet bekend. Hij zou een bewoner van een villa in de buurt kunnen zijn, maar evengoed een Romeinse bestuurder, ambachtsman of soldaat. De grafgiften zijn daarvoor te algemeen.