In de tweede helft van de jaren ’30 waren er steeds meer signalen dat een oorlog onvermijdelijk werd. Zo trokken de Duitsers in 1936 de westelijke Rijnoever binnen met hun troepen, “veroverden” Oostenrijk in 1938 en annexeerden Sudetenland in 1939. Bij de geruchten van een nakende annexatie van Polen, kondigde de Belgische overheid op 25 augustus 1939 de mobilisatie van het leger en de oorlogstijd af. Op 1 september gebeurde dat en twee dagen later verklaarden de Fransen en Engelsen de oorlog aan Hitler-Duitsland.
Ook in Kanne werden de eerste maatregelen genomen. Het Avergat en de Molenstraat werden onder water gezet om het voor de Duitsers moeilijker te maken via Kanne naar het fort van Eben-Emael te trekken. Verschillende militaire troepen werden in Kanne gelegerd en begonnen met het aanleggen van de loopgraven op de Tiendeberg.
Het schepencollege kwam in november zelfs twee keer samen om de situatie te bespreken. Clement Bonsen-Poswick was nog niet lang burgemeester. Zijn schepenen waren Gerard Vrijens-Warnants en Martin Vrijens-Augustin en Jules Delvoie-Roterman was gemeentesecretaris.
Op vraag van de gouverneur stelde de gemeente een lijst op van de “zieken, gebrekkige menschen alsook van de kleine kinderen” om zo voorbereid te zijn op een eventuele evacuatie bij een dreigende Duitse aanval op de brug over het Albertkanaal in Kanne. Bij de lijst voegde het college een vraag voor 5 autobussen om de evacuatie te kunnen uitvoeren. Bovendien wilden de burgemeester en schepenen graag weten wat er met het vee moest gebeuren. In een tweede punt stelde het schepencollege voor een burgerwacht in te stellen om de bevolking tijdig te waarschuwen bij een evacuatie. Daarvoor was een lijst van alle werklozen opgesteld. De gemeente koos Pierre Nicolaes als leider van deze groep, op voorwaarde van goedkeuring door de gouverneur.
Op 13 januari 1940 was het zover. Drie dagen eerder had een Duitse Messerschmidt 108 Taifun met de plannen van de aanval op België en Nederland bij Vucht een noodlandig moeten maken. De vrees voor een Duitse aanval kreeg een boost. In de nacht van 13 op 14 januari was er groot alarm. Via bewaarde gegevens uit het provinciearchief kunnen we een aantal details van de evacuatie vertellen. Op 14 januari om 9 u. 10 belde Jules Delvoie, secretaris van Kanne, vanaf telefoonnummer 46 naar het gouvernement. Hij meldde dat de burgemeester opgeroepen was en dus vertrokken. De gemeente kreeg van majoor Jottrand, de bevelhebber van het fort van Eben-Emael, het bevel de overkant van het kanaal te ontruimen. Als we kijken naar de herinneringen van de inwoners, dan vluchtten de meeste mensen niet van “de overkant” naar “deze kant”. Ze gingen allemaal richting Emael, behalve vader Creemers, die Maastricht voor hem en zijn familie veiliger vond. De gemeente had geen vervoersmiddelen om de zieken te verplaatsen omdat het fort alle voertuigen had opgeëist. Bovendien waren er geen plaatsen beschikbaar voor de geëvacueerden.
Een uur later telefoneerde de gouverneur zelf naar de secretaris van Kanne: het leger verwees naar de rijkswacht van Riemst en indien niet beschikbaar naar die van Kanne. Om 13.45 kreeg de provincie weer een telefoontje uit Kanne: de gemeente was er met hulp van twee privé-voertuigen in geslaagd om de zieken en ouderlingen te evacueren. Met Emael kan overlegd worden om de inwoners te huisvesten. Om 16 u. 10 meldde Delvoie dat er in Emael geen plaats was. De zieken moesten naar het ziekenhuis in Tongeren gebracht worden. De gouverneur belt dan de arrondissementscommissaris dat hij onverwijld naar Kanne moet vertrekken. Secretaris Delvoie belt een half uur later weer op en krijgt dat nieuws van de gouverneur te horen. Hij wordt ook gefeliciteerd voor zijn grote toewijding.
Iedereen in Kanne herinnerde zich het alarm van 13 en 14 januari 1939.
We hadden vóór het begin van de oorlog al een aantal keren alarm gekregen: het waren altijd oefeningen. Tijdens een van die oefeningen in het laatste jaar vóór de oorlog werden we ’s nachts wakker door het alarm en we moesten allemaal zo snel mogelijk de brug oversteken in de richting van Emael. Ik geloof dat we er één nacht zijn gebleven en dan teruggekeerd naar Kanne (Jeannie Vrijens-Huidts, 1921-2014).
Onder invloed van de gebeurtenissen in de Eerste Wereldoorlog gingen verschillende families op tijd uit Kanne weg. De families zijn in alle richtingen vertrokken, vaak tot bij familie in het westen van het land of in Wallonië. Toen bleek dat het een vals alarm was, kwamen de meesten uiteraard weer naar het dorp terug.
In januari 1940 vluchtten wij een eerste keer toen de geruchten van een naderende oorlog steeds sterker werden. Toen de oorlog uitbleef, werden wij door de fotograaf van de Bovenstraat uit Tongeren teruggehaald. Het was zo’n koud weer dat de auto in de Molenstraat over het ijs kon rijden (Ida Hennus-Hans).
Er was bij de inwoners van Kanne een rijzende bezorgdheid en onzekerheid over wat ze moesten doen als de Duitsers zouden binnenvallen. Heel veel Kannenaren herinnerden zich de vele gewelddadige acties van het Duitse leger en de gruwelen van WO I. De Duitsers ‘de Pruse” zouden natuurlijk vanuit Maastricht ons dorp binnenvallen. Daarom verlieten een paar burgers al vroegtijdig het dorp en begaven zich op weg richting zuiden. Wij zijn ook al een eerste keer gevlucht, de kanaalbrug over waar we met andere Kannenaren eerst een schuilplaats gevonden hebben vooraan in een groeve in het Avergat, waarschijnlijk in “Groêtbàèreg”. We zijn er maar één nacht gebleven. Van daar zijn we verder getrokken naar Emael, waar we ook zeker een nacht bij een gezin hebben doorgebracht. Toen bleek dat er geen onmiddellijk gevaar meer was zijn we naar huis teruggekeerd (Familie Bettens).
Op 14 januari 1940 kwamen de soldaten ’s morgens om 3 uur de mensen opkloppen om te vluchten. Dien dag is om zo te zeggen heel het dorp gevlucht naar Eben-Emael. Gelukkig kwam dezelfde avond nog bericht dat het alarm voorbij was en zijn de inwoners ’s maandags de 15e weer bijna allen naar huis gekeerd.
Op de 3e mei ’s nachts om drie uur kwam men weer verwittigen dat er alarm was en zijn de mensen weer op de vlucht geslagen. Dit maal was het gemeend en zijn verscheidene families voor weken uiteengeslagen geweest (Paul Vrijens-Görtz, 1889-1973).
In januari zijn wij een eerste keer naar Rocourt gevlucht en we zijn een veertiental dagen gebleven bij Maria Houben, een zuster van moeder en mijn meter. (Jeannie Vrijens-Glaesmakers).
Als er oorlog zou uitbreken, moesten de Kannenaren naar Aalter vluchten. In januari 1940 was er vals alarm. Iedereen moest het Albertkanaal over naar Eben-Emael. Van daaruit zouden ze weggevoerd worden naar Aalter. Vele mensen kregen een voorlopig onderkomen bij de zusters in het klooster en in de klaslokalen in Emael. Daar bleven ze tot ’s anderendaags. Dan mocht iedereen weer terug naar huis (Zusters van Kanne).
Toen de oorlogsdreiging groter werd heeft de bevolking in Kanne het bericht gekregen dat de Kannenaren, indien de oorlog zou uitbreken, zich naar Aalter (Oost-Vlaanderen) moesten begeven maar vader Creemers was dat niet van plan. Als Nederlander zou hij met zijn gezin eerder naar Nederland vluchten (Familie Creemers).
Bij het eerste groot alarm in januari vluchtte ik met mijn oma An (Gilson 1864-1951) naar Gosselies, waar nonk Zjeng woonde en bleef daar enige maanden. Ik kon al goed Frans spreken maar daar ging ik naar de school en zo verbeterde ik mijn Frans nog (Christiane Blaffart).
Op 15 januari deelde Delvoie aan de provincie mee dat iedere geëvacueerde terug thuis was behalve twee zieken, die zich nog in het ziekenhuis van Tongeren bevonden. De gouverneur verbindt Delvoie met de heer Thoné, hoofd van de 4e afdeling. De 4e afdeling is verantwoordelijk voor zaken die o.a. te maken hebben met de passieve luchtbescherming van de burgerlijke bevolking, de territoriale burgerlijke wacht, veiligheid, politie en rijkswacht.
Op 18 januari deelde de gouverneur mee dat de militaire overheid onder een aantal bruggen dynamiet had aangebracht. Uiteraard werden alleen de betrokken gemeenten op de hoogte gebracht.
Een dag later zond de gouverneur een brief naar 37 gemeenten in de provincie, alle gelegen aan waterlopen om te informeren naar de manier waarop de evacuatie had plaats gevonden:
– hoeveel tijd had de bevolking gehad?
– had iedereen zijn woning op tijd verlaten?
– wat werd met zieken, ouderlingen en “gebrekkigen” gedaan?
– waar, hoe en binnen welke tijd werden de geëvacueerden ondergebracht?
– hebben zij zich naar hun woning kunnen terugkeren?
– wie hebben zich verdienstelijk gemaakt?
– welke politiemaatregelen werden genomen voor het toezicht op de ontruimde woningen?
– hebben zich ongelukken voorgedaan?
De gouverneur deelt verder mee dat de militaire overheid het gebied rond de bruggen in twee zones kan verdelen, zone A moest volledig ontruimd worden, in zone B moesten de inwoners zich in veiligheid brengen, bijv. in de kelders.
Een goede voorbereiding is het halve werk maar de Duitsers waren op 10 mei toch niet tegen te houden!