Er was voor hen geen plaats in de herberg.

Op het eerste zicht een ietwat vreemde titel voor een artikel op deze web-pagina.
Gezien de tijd van het jaar zou je misschien kunnen denken aan een soort kerstverhaal , of aan een verhaal van dakloze vluchtelingen in een of ander Brussels park, of nog anderen die in de omgeving van onze zeehavens hopeloos op zoek zijn naar een clandestiene overtocht naar Engeland.

Zigeunerfamilie

Het gaat echter over artikel 13 uit de “Verordeningen en reglementen van politie en justitie van de Heerlijkheid Nedercanne” , uitgevaardigd omstreeks 1690.
Het artikel luidt als volgt :

“ Wordt verboden van Aegyptenaeren te logeren, soldaeten, vremdelingen en vagabonden, noch van aen hun te verhuren huysen, en dat is op poene ende amende gestelt by de mandaeten ende placaeten van onze doorluchtige heeren en Princen.”

Eugène Devue heeft het in zijn boek “Au pays du tuffeau”, onder meer over bewoning van de mergelgrotten in vroegere eeuwen door vreemdelingen, of minstens over vreemde wezens die zich in de onderaardse gangen ophielden. De zonderlijke wezens blijken de vaak in volksverhalen genoemde “Avermannekens” te zijn.
Maar de echte personen waarover het artikel 13 gaat, inzonderheid dan wel de “Aegyptenaeren”, zijn eigenlijk leden van een nomadenvolk, die we tegenwoordig al te gemakkelijk zigeuners noemen.
Dat ze vanuit hun oorspronkelijke thuisland India na eeuwen van zwerven via Egypte tot hier zijn geraakt, verklaart mogelijk de naam “Aegyptenaeren” die bij ons in de middeleeuwen door de overheid werd gebruikt als het over deze mensen ging. In de literatuur komen later meerdere namen naar voor, deels afhankelijk van de regio waar bepaalde groepen zich min of meer gingen vestigen. We spreken dan van Roma en Sinti in de Balkanlanden, Bohemers uit Tsjechië, Gitanos in Spanje, Gitanes in Frankrijk, Gipsy’s in de Angelsaksische gebieden.

Rond 1400 begon echter de stigmatisering van deze groepen, die door de Kerk en overheid als heidenen werden beschouwd.
Waar zij tot dan redelijk in hun levensonderhoud konden voorzien als ketellappers, schoenmakers, scharenslijpers en dies meer, werden zij door de houding van de kerkelijke overheid tot armoede gedreven.
Deze nomaden waren dus niet langer echt welkom in onze streken.
In het prinsbisdom Luik werden hiervoor ook de nodige verordeningen opgelegd. Het bewuste artikel 13 uit de verordeningen van de heerlijkheid Neercanne moet ook in die context gezien worden.

In het decembernummer van ons tijdschrift Heemkunde Kanne, wijden we hier een meer uitgebreid artikel aan.