Wij hebben in de loop van de laatste jaren herhaaldelijk aandacht besteed aan gebeurtenissen en personen in Kanne tijdens de Tweede Wereldoorlog. In ons verhaal over de verzetstrijders van Kanne in de Tweede Wereldoorlog hebben wij ook Hubert Tilly besproken. Zie daarvoor (https://heemkundekanne.be/vers-van-de-pers/lijst-van-erkende-gewapende-weerstanders-in-kanne/).
Intussen zijn verschillende onderzoekers in België en Nederland bezig met de processen van collaborateurs, waarvan zij de gegevens kunnen inzien. Een van de processen houdt verband met de activiteiten van Betsy Coenegrachts-Stratermans. Zij baatte met haar man Lambert Coenegrachts een café uit net aan de westelijke kant van de brug in Vroenhoven. Uit de procespapieren blijkt dat zij een belangrijke rol heeft gespeeld bij de arrestatie van Hubert Tilly in 1943, een arrestatie die uiteindelijk geleid heeft tot zijn opsluiting in Buchenwald en een reeks andere kampen in Duitsland. Huberts getuigenis heeft natuurlijk ook een rol gespeeld in haar veroordeling. Daarnaast verraadde zij ook een aantal andere verzetsstrijders in Maastricht en omstreken. Bij de bevrijding werd zij uit haar huis gehaald en kaal geschoren. Zij werd in 1946 tot levenslang veroordeeld en kwam zoals vele collaborateurs veel eerder vrij. Haar voorlopige invrijheidsstelling gebeurde in 1951.
Wat zijn we intussen nog te weten gekomen over Hubert? Zijn persoonlijke gegevens hebben we in de loop van de jaren in ons genealogisch programma opgenomen. Hij is op 11 april 1913 in Elsene geboren als oudste kind in het gezin van Willem of Guillaume Tilly of Tillij uit Sint-Pieter en Marie Jeanne de Wannemaeker uit Bavegem. Zij waren getrouwd op 24 december 1910 in Ukkel, een andere Brusselse gemeente. Een tweede zoon werd op 2 juni 1917 geboren in Maastricht, nl. Servatius Hubertus. In 1920 kwam de familie Tilly-de Wannemaeker met 3 kinderen, Hubert, Servaas en Mathieu uit Maastricht in Kanne aan[1]. In 1927 werd Louis in Kanne geboren en een jaar later ook een meisje, Josephine. Vader Guillaume Tilly was mijnwerker en kreeg in 1927 een medaille 1e klas vanwege zijn hulp bij de instorting van de Muizenberg in mei 1926.[2] Hij overleed in Kanne op 26 augustus 1942. Zijn vrouw Marie overleed ook in Kanne, met name op 30 januari 1971, bijna 30 jaar na haar man.
Hoe kwam Hubert Tilly in Buchenwald terecht? Dat is een lang en ingewikkeld verhaal[3]. Hij was verzetsstrijder tijdens de oorlog. Wanneer zijn activiteiten zijn begonnen weet ik niet. Hij werd op 7 mei 1948 erkend als gewapend weerstander[4]. Hubert werd in 1943 verraden door Betsy Coenegrachts-Stratermans, die een café had aan de brug van Vroenhoven en tijdens de oorlog V-Frau (inlichtingenagente) werd voor de Duitsers. Mogelijk had Hubert een dubbelagent van de Duitsers, een zekere Frederiks, aan het Luikse verzet overgeleverd. Volgens de verklaring van SD-chef (Sicherheitsdienst) Richard Nitsch van Maastricht in een rechtszaak op 27 december 1948 had Betsy niet alleen Hubert maar ook Clement Bonsen, burgemeester van Kanne, verraden (HBVL, 28-12-1946).
Tijdens haar verhoor op 20 september 1946 door twee inspecteurs van de Veiligheid van de Staat in Tongeren vermeldde Betsy dat zij wist dat Hubert smokkelde maar ook dat hij Joden en piloten over de grens hielp. Daarbij was ook burgmeester Bonsen van Kanne betrokken. Zoals in Kanne algemeen bekend brachten de broers Jaak en Jeu Jacobs deze mensen met hun pontje over het Albertkanaal. Volgens Betsy verborgen Hubert Tilly en Clement Bonsen ook wapens in de groeven.
Bovendien had Hubert de man van Betsy, Lambert Stratermans, bedreigd omdat hij niet op tijd betaald werd voor smokkelwaar. Tijdens haar verhoor heeft Betsy veel zaken ontkend maar dit verhaal heeft zij aan de inspecteurs “toegegeven”, mogelijk omdat zij zelf hiermee niet rechtstreeks betrokken was en zich dus niet in gevaar bracht.
Hubert Tilly werd door de gerechtelijke politie op 16 september 1946 verhoord in verband met het oorlogsverleden van Betsy Coenegrachts-Stratermans. Hubert verklaarde het volgende:
“In augustus 1943 kwamen twee personen van de SD uit Hasselt bij mij thuis om mij aan te houden. Aangezien ik echter afwezig was, namen zij mijn broeder mee (Louis) die op dit ogenblik vijftien jaar was. Ze lieten een briefje achter vermeldende dat als ik mij binnen de twee dagen niet kwam aanmelden op de S.D. zij eveneens mijn zuster en mijn moeder zouden komen aanhouden. Ik ben mij komen aangeven op 12 augustus in de Dr. Willemstraat in Hasselt. Ik hield me bezig met het oversmokkelen van Joden en voortvluchtigen voor de Gestapo naar Zwitserland en Spanje. Vóór mijn aanhouding ben ik zevenmaal in Zwitserland geweest en tweemaal in Spanje geweest om personen over te brengen. De eerste keer dat ik onderhoord werd gebeurde dit door Schiesser, zijnde een persoon met een zenuwtrek aan zijn ogen en door Richter een grote kerel met een bril op. Ik werd verschillende keren bewusteloos geslagen. In de gevangenis werd ik dan nog verschillende keren onderhoord door Schiesser, Richter en de genaamde René Roggen, een persoon met rosse haren en drager van een bril. Praktisch werd ik om de 4 à 5 dagen naar de Gestapogevangenis gebracht en onderhoord. Ik heb er een meisje opgemerkt, die op de schrijfmachine typte. Op de lange duur, ik kon het toen niet meer uithouden : mijn voorhoofdsbeen werd met een staal opengeslagen en mijn jeukbeenderen (sic) werden stuk geslagen, mijn been werd dusdanig gekneusd dat mijn scheenbeen begon te etteren. Mijn tanden werden uit mijn mond geslagen en ondertussen werden mijn handen en armen voortdurend verbrand met sigaren en sigaretten. Ik ging dan zo ver in de cel in Hasselt een nagel in mijn been te steken en er stof in te doen zodat dit begon te zweren. Ze hadden dan gezegd dat ik niet meer afgeranseld werd en dat ik in het hospitaal mocht gaan liggen. Ik haal deze detail aan omdat ik daarover later meer zou kunnen uitbreiden.Ik werd naar Brussel overgebracht waar ik op de Gestapo onderhoord werd door twee Nederlandse S.D.-mannen. …
Ik werd er gedurende twee uren geslagen zodat ze mij naar de cel brachten. Ik heb gedurende 28 dagen in een donkere cel moeten zitten waar ik niets had, noch bed, noch deken. Ik kreeg er 285 gr brood en een tas water per dag. Ik werd nadien terug naar Hasselt gestuurd en dan overgebracht naar de Gestapo in Maastricht. De chauffeur van de auto was dan de genaamde Vandersteen die ik duidelijk op uw foto herken. Ik werd er samengebracht met mijn broeder. Ik werd er nog steeds over hetzelfde onderhoord met de nodige slagen. Nooit heb ik echter iets toegegeven.”
Tot hier de verklaring van Hubert Tilly. Dan volgt een kort verslag van een ondervraging van Jan Stappers, Deze verklaarde dat hij samen met Richter of Schiesser ergens in een dorpje in de buurt van Maastricht (de naam herinnerde hij zich niet) iemand moest gaan aanhouden. Die was er niet en dan namen ze maar de 15- of 16-jarige broeder mee. Hij verklaart ook madame Coenegrachts of Betsy Stratermans niet te kennen.
Tilly is na de oorlog een aantal keren ondervraagd en hij vertelde niet altijd hetzelfde verhaal. Zo verklaarde hij dat mevrouw Coenegrachts-Stratermans hem 60.000 Bf schuldig was omdat hij dat tijdens de bezetting aan haar geleend had. Een andere keer vertelde hij dat hij nog 20.000 Bf kreeg van Lambert Coenegrachts voor smokkelwaar.
In een vervolg-ondervraging vertelt Hubert Tilly dat hij door Betsy in contact werd gebracht met een Nederlandse marechaussee, die de brug in Vroenhoven bewaakte. Hubert Tilly:
“Hij was een NSB-er[5]. Het is op aandringen van madame Coenegrachts geweest dat ik deze persoon aanvaard heb als medewerker in de weerstand. Wij spraken af hem “Ouwe Taaie” te noemen en dadelijk bij mijn aanhouding werd ik even over “Ouwe Taaie” onderhoord. Niemand anders dan ikzelf, Madame Coenegrachts en de andere wisten iets over deze schuilnaam. Het is zij geweest die mij deze persoon op de hals gestuurd heeft om mij te verraden. Toen ik in de gevangenis in Maastricht verbleef is de genaamde Coenegrachts bij mijn moeder gegaan en zegde dat zij mij kon vrij kon maken op het ogenblik dat zij de papieren had van de W.B,[6]. Mijn moeder, te goeder trouw, zocht achter de papieren en zegde dat ze ze niet vond, waardoor Madame Coenegrachts de zekerheid had dat deze papieren werkelijk bestonden. ‘s Anderdaags reeds werd ik over deze papieren onderhoord. Dit vernam ik op het ogenblik dat mijn moeder mij mocht bezoeken in het hospitaal als ik hierover verklaard heb. Op het ogenblik dat mijn broeder van vijftien jaar, na vier en een halve maand vrijgelaten werd, ging Madame Coenegrachts samen met hem naar de zaal Casino te Hasselt, waar ze beiden vervoerd werden door Richter en Schiesser. Zij onderhoorden mijn broeder in aanwezigheid van Madame Coenegrachts en zegde (sic) dat ik onmiddellijk samen met hen mocht naar huis gaan indien ik zegde waar mijn wapens waren. Madame Coenegrachts drong hem er op aan de zaken te vertellen. Hij verklaarde echter van niets te weten. Het is deze vrouw alleen die op de hoogte was van mijn activiteit en zij alleen is het die mij verklikt heeft. De Nederlandse recherche is ook op de hoogte van deze zaak.”
De verklikking van Tilly door Betsy Coenegrachts-Stratermans wordt nog bevestigd door Jenny Coymans, die op dat ogenblik vanwege haar rol in de oorlog in de vrouwengevangenis zat.
Uiteindelijk kwam Hubert Tilly terecht in de Begijnenstraat in Antwerpen, een beruchte gevangenis. Zijn toestand was door de behandeling in Hasselt zo verslechterd en de vooruitzichten waren zo negatief dat hij aan een aanwezige politieman uit Kanne, Joseph Swakhoven[7], vroeg om zijn portefeuille aan zijn moeder te bezorgen maar Swakhoven, wiens familie vóór en tijdens de oorlog een café aan de Muizenberg uitbaatte, weigerde dat te doen. Vanuit Antwerpen ging het in mei 1944 voor Hubert richting Buchenwald. Nog in Antwerpen werd de wagon, waarin hij getransporteerd werd, beschoten door een aantal SS-ers. Toen zij in Buchenwald aankwamen, lagen veertien doden in de wagon. Na Buchenwald werd hij eerst naar Dora gebracht en daarna naar Harzungen, Blankenburg. Uiteindelijk kwam hij terecht in het hospitaal van Lippstadt Hamel vanwaar hij op 27-10-1945 gerepatrieerd werd[8].
Zijn laatste verblijfplaats in Duitsland was dus Lippstadt en daar ontmoette hij een meisje Rosa Johänning, die tijdens zijn herstel goed voor hem gezorgd heeft. Zij was 19, hij 32. Het vuur sloeg over, zij trouwden in het stadje en zij gingen samen naar het ouderlijk huis van Hubert in de Oudeweg 269 te Kanne. In een gesprek met Mathieu (Jeu) Böhm, een neef van Hubert, kwam ik te weten dat voor Hubert in Kanne een plechtigheid bij en voor zijn terugkeer voorzien was. Toen de muziekmaatschappij hoorde dat hij met een Duits meisje getrouwd was, werd de plechtigheid afgelast.
Negen maanden na hun huwelijk werd hun eerste kindje geboren, Henri. Een jaar later werd hun dochter Thea geboren. Hubert begon in de Oudeweg met een vishandel, maar dat lukte niet. Hij verbouwde een deel van de boerderij Vossen onder aan de Zusserdel en ging daar met zijn gezin wonen. Hij stapte dan over van vis naar groenten, die hij aan huis bezorgde in Kanne, Vroenhoven, Klein-Ternaaien en Lixhe. In Klein-Ternaaien leverde hij altijd aan de vissers, die aanmeerden of geschut werden in de sluis.
In de jaren ’30 had Hubert als jongeman meegeholpen aan het graven van het Albertkanaal. De enige foto daarvan, die wij van Hubert hebben, komt van een artikel in de krant waar de vijf overlevende kanaalwerkers, die nog in Kanne woonden, geïnterviewd en gefotografeerd werden.
Op het einde van zijn handel hielp hij zijn zoon Harry met het starten en uitbouwen van diens bedrijf in Hoeselt.
Hubert Tilly overleed op 21 januari 1992 in Lanaken. Op 25 januari werd hij op de begraafplaats in Kanne begraven. Zijn vrouw Roos overleed op 15 oktober 2017 in de Gerardushoeve in Lafelt. Zijn dochter woont op dit ogenblik in Duitsland, van Harry heb ik geen gegevens gevonden.
Josephine, zijn jongere zus trouwde in Kanne met Wolfgang Böhm, en overleed er in 1996. Van de andere kinderen van Guillaume en Marie Tilly-de Wannemaker, Servaas, Mathieu en Louis heb ik geen overlijdensdatum gevonden[9].
[1] RADOC, Gemeente Kanne, Register van aankomst (1901-1930)
[2] HBVL, 31-7-1927; https://www.limburger.nl/cnt/dmf20220722_94928291
[3] Voor dit verhaal kregen we veel informatie van Borg Boelen, kleindochter van Betsy Stratermans, die de geschiedenis van haar oma uitgebreid onderzocht heeft en dat nog steeds doet. Ook van Erik van Rijsselt en Cyril Rubens hebben we informatie ontvangen.
[4] RADOC, Gemeente Kanne, Gewapende weerstanders.
[5] NSB is Nationaal-Socialistische Beweging, een nationaal-socialistische partij in Nederland, die met de Duitsers collaboreerde.
[6] Witte Brigade. Hij had de lidkaart van de Witte Brigade op de zolder van het tuinhuis verstopt. In een andere ondervraging vertelt hij dat hij lid was van een andere verzetsbeweging, het Onafhankelijkheidsfront.
[7] Josephus Ludovicus Swakhoven (1885-?) was getrouwd met Isabella Beckers (ca 1885-1936), daarna met Maria Hermans (1903-1968) en tenslotte met Anna Catharina Hoppenbrouwers (1897-1954), die aanvankelijk gehuwd was met Louis Meyssen (1897-1950). Swakhoven is als lid van SS-Vlaanderen na de oorlog veroordeeld.
[8] M. Rutten, Markante feiten in Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog, p. 244
[9] Indien iemand informatie of foto’s heeft over de familie van Hubert Tilly kan hij/zij die altijd bij de schrijver melden.