Versjöjvinge 7,2

Versjöjvinge 7,2

 

kràènt (v –tr) < corinthe (raisin de) : krent. In sam. kràèntebroêd. Ook: kramik. kràèntebruûdsje – kràèntemikske.

kramik (v –kke) < cramique: krentenbrood. Ook: kràèntebroêd.

krèèm (m) <crème: -room: in samenstelling            krèèmoobäör <crème au beurre                                       krèèmpatisjèèr < crème patissière.            

krèèmfrèsj  <crème fraîche. Ook: slagroom.

-ijsje: vaak in diminutiefvorm krèèmke of in iêskrèèmke.

 kristaliezee  < cristallisé: In sam. kristaliezeesókker: kristalsuiker.

 krwasao (v –s) < croissant: half maantje.

 kuuvètsje (o –s) < cuvette: papieren onderlegger voor klein gebakje.

 makrao, makron (m –s) < macaron: gebak met cocoraspel.

 maraskàè (m) <  (arome de) marasquin: likeur van kersen variëteit (niet algemeen).

 marbrere < marbrer: horizontale lijnen met suiker en chocolade  op een  gebak met  een mesje naar bendeden trekken.

 maspàè, marsepèejn (m) < massepain (Ofra) marsepain): marsepein. Nu algemeen: marsepèejn.

 mik (v –ke) < mique: brood van  fijn rogge- (ook wel tarwe)meel. Vermoedelijk Frans leenwoord. Het Franse woord mique komt van het klassiek-Latijnse woord mica = korreltje, kruimpje. (Etymologisch Woordenboek Van Dale). In samenstelling :            kramikkràéntemik en in het verkleinwoord  mikske wit bruûdsje.

 mizzerabel. (m –s) < misérable: soort gebak met verschillende lagen amandeldeeg en boterroom. Bovenop een laagje  poedersuiker (blomsókker).

 moka (m -s) < moka (rhume): gebak met mokka bereid. In samenstelling: mokatoêrt.

 mooblao (m ) <mont blanc: soort cake met amandel-of kastanjeroom (niet algemeen).

 paatföjtee (m) < pâte feuilletèe: feuilletédeeg, bladerdeeg. Nu meestal:blaojerdèeg, sjäoleferdèeg (sjölleferdèeg).

 paatgras (m) < pâte grasse: koekjesdeeg. Ook: vètdèeg, zaanddèeg.

paatbriezee (m) < pâte brisée: fonceerdeeg. (deeg voor taartbodem). Ook: kreumeldèeg (gräömeldèeg),  linzedèeg.

pàè ala grèk < pain à la Grecque: Grieks brood. Het is  eigenlijk geen brood maar een soort rechthoekige gesuikerde melkkoek. Het wordt vooral in Brussel nog gebakken. De oorsprong van het woord zou helemaal niet verwijzen naar “Grieks” maar naar het          Brussels dialectwoord “grecht’ (gracht, waterloop). In de 16e eeuw zouden paters             Augustijnen niet ver van de Wolvengracht in het centrum van Brussel brood aan de        armen hebben uitgedeeld. Die aalmoes werd  “Wolfgrecht brood genoemd.. Grecht      werd verfranst tot grecque. In Kanne is het woord met het product nagenoeg verdwenen.

 pàè frao < pain français (belgisisme) (o): de Fransen noemen dit langwerpige brood naargelang gewicht en lengte (van lang naar korter)  baguette, flûte of ficelle.  In Kanne zegt men nu algemeen  Fraans broêd of stokbroêd.

pateeke (pateeke) (o-s) < pâté: suikergebakje. Ook: gebekske.

 patisserie (v –s) < pâtisserie: banketbakkerij.

 patisjee (m –s) < pâtissier: banketbakker. Bakker die hoofdzakelijk taarten en klein gebak levert.

 perlee (m) < perlé: in samenstelling: perleesókker. Parelsuiker (vorm van witte parels) wordt gebruikt om meer glans aan de deegbereidingen te geven. De suiker smelt niet en blijft wit tijdens het bakken

 pjèsmaotee (m -s) < pièce montée: cake: bruiloftsstaart met verschillende lagen. Ook: opzat.

 pisto (m –s) < pistolet: langwerpig, spits of rond broodje vgl bruûdsjekadètsjemikske – santwisj (broodje met beleg).

 pistasj (m) < (arome de) pistache: pistache smaakstof  voor gebakjes.

 petie bäör (m –s) < petit beurre: boterkoekje – onder die naam in de handel verkocht.

 sachrin < saccharine (m): klein tabletje met zeer hoog suikergehalte Saccharine is de oudste  kunstmatige zoetstof (einde 19e eeuw) en was  tijdens de oorlog een bekend suikersurrogaat. Het woord bestaat  nog maar is in het Kanners algemeen vervangen  door sukkerke – zeutsje.

 sjeklaat (m) < chocolat: als afleiding: in de verbogen vorm van het adjectief  sjeklate: skeklate pudding –  sjeklate paosèej.

 sjoeke (o –s) < chou : gwl. dim; sjoeke: klein rond  banketgebak gevuld met  slagroom, fruit of de twee samen. In de 18e  zou in Frankrijk een soort deeg gebruikt zijn (pâte à choux). Dat deeg zou hebben kunnen doen denken aan een bloemkool (chou fleur). Ook: soês.

 soes (m –ze) <  verkorte vorm van chou (à la crème): soes (luchtig, half bolvormig en hol gebak gevuld met slagroom).

 taotepom (v –s ) < tarte aux pommes: appeltaart met of zonder deksel. Taart is  in het Kanners  vlaoj. De ao in het Kannerse woord is waarschijnlijk een samenvoeging van het Nederlandse woord taart en het Kannerse woord vlaoj. Nu meestal appelvlaoj.

toerere < tourer: vakterm: het deeg uitrollen en omdraaien. Ook: föjtere.

                                   toêrt  (v –te) < torte , (ofra.) tourte  (bijvorm van tarte (J. Vercoullie: “ Beknopt etymologisch Woordenboek der Nederlandse Taal.”: taart  Ook: gatoo en in samenstelling linzetoêrt,  mokatoêrt of in  het diminutief tuûrtsje.

tompoes ( v–ze) <  tom pouce: tompoes (tompouce): baksteenvormig bladerdeegtaartje met room in het midden. De bovenste laag is bedekt met glazuur (faodao, glasee). Er bestaat zeker een verband met de sprookjesfiguur Klein Duimpje “Petit Poucet” van de Franse schrijver Charles Perrault (17e eeuw), en met de Engelse folkloristische figuur Tom Thumb  (< Fr. Tom Pouce”) alias Charles Sherwood Stratton, vermaarde circusdwerg  (19e eeuw) en Daumesdick (<Tom Pouce) uit de Sprookjes van de Gebr.Grimm. (19e eeuw). De kleine gestalte van desprookjesfiguur of van de dwerg wordt overgedragen op een klein voorwerp (hier gebakje). Tom-pouce is ook de naam geworden van een kleine damesparaplu

traopere (trempere): < tremper: het gebak met een likeur besprenkelen om het sappig te maken of een bepaalde smaak te geven (niet algemeen).

 vanil, fanil (m) < vanille: vanille. In samenstellingen: fanilsókker – vanilpuddingvaniliês.

viedee (m –s) < vidé: – rond, leeg bladerdeeg gebak

– koninginnenhapje voloovao.

 voloovao ( m –s) < vol-au-vent: koninginnenhapje.Bladerdeeg gebak meestal gevuld met stukjes kip, champignons en speciale saus.

 zjelàèj (m) < gelé: confituur. In sam.: appelekouwezjelàèj –  keuzezjelàèj –    bromelezjelàèj –  kroênselezjelàèj –  proêmezjelàèj –   wiêmelezjelàèj.

 zjelatin (m) < gelatine: gelatine