
Het artikel met bovenvernoemde titel werd teruggevonden in een oude uitgave van “De Maasgouw” weekblad voor Nederlans-Limburgse Geschiedenis, Taal- en Letterkunde, en werd geschreven door G.D. Franquinet.
Guillaume Désiré Franquinet werd geboren in Maastricht op 01-05-1826 en overleed er op 29-01-1900.
Hij had universitaire studies rechtsgeleerdheid gedaan in Leuven, maar hield zich ook veel bezig met Germaanse literatuur, en de lokale geschiedenis.
Aan de hand van het artikel hebben wij deze bijdrage samengesteld.
Eerst misschien een woordje uitleg over “Weergeld”.
In het oud-Germaaanse strafrecht bestond het gebruik dat, wanneer iemand een ander mishandeld, verminkt of gedood had, niet door de maatschappij werd gestraft met bijvoorbeeld boete of opsluiting, maar wel dat de dader het slachtoffer of nabestaanden moest vergoeden. Wel was in de eerste middeleeuwen het “tarief” van dit weergeld bij wet bepaald volgens rang en stand van het slachtoffer.
Als het “weergeld” dan ook werd voldaan, in de door de schepenbank vereiste vorm, dan moest de benadeelde partij ook zweren geen wraak meer te zullen nemen jegens de dader van de strafbare feiten.
Onder invloed van christelijke begrippen werd de geldboete vervangen door een soort van kerkelijke straf, zoals bijvoorbeeld het stichten van “zielsmissen”, het laten lezen van herdenkingsgebeden in een klooster, of zelfs een pelgrimstocht naar een “heilig oord”.
Vanaf de 16e eeuw werd het systeem van weergeld ongedaan gemaakt en was het de rechterlijke overheid die namens de maatschappij daders bestrafte.
Wat gebeurde er nu in “Opcanne” ?
Een zekere Reyner Jekermans had in 1493 aan ‘t kerkhof van Opcanne, waarschijnlijk tijdens een ruzie, schepen Thomas Swoelen doodgeslagen. Naar het gebruikelijke recht vroeg Jekermans zich te verzoenen met de broer van Thomas, Cloes Swoelen. Thomas was immers kinderloos, en Cloes stelde zich als het ware “burgerlijke partij”.
Beiden benoemden zegslieden of arbiters om het weergeld of de boete te bepalen. Het ging hier om Thomas van den Ketel uit Maastricht , Willem Cluytinck en Antonis Moers.
Reyner stelde als borgen Willem Jekermans, Gerrit Merten van Maastricht en Willem van Heer “der Wyngerder”. Voornoemden verbonden zich ertoe, op straf van 10 goudgulden, de uitspraak der zegslieden te doen opvolgen.
De uitspraak der zegslieden vond plaats op 29 april 1493 voor de Schepenbank van Nedercanne.
Daar werd vervolgens opgetekend :
“dat in heyll der sielen des doeden gedoen sall werden eijn cloester gebedt, indeyn steynen cruys gesadt sall werden tot Opkanne aenden muer vanden Kerckhoff buyten opte straete vier voet buyten der eerde, ind vort te doen eynen wegh Sinte Jacob in Gallissie ind eynen wegh te Rotzsemeduyn ind alsulcke custen daerop gedoin, ind die wege mitten custen aef te leggen metter summe van vierindderttich rijnss gulden loupender payen der stad van Triecht daar van terstont te beteren die eyne heelfft ind die andere heelfft bennen sente Ghylis messe naast comende, mits welcken hebben Cloes Swoelen met Ghylen ind Heynen syn twe soenen die oervede gedoen noe den lantrecht ind Reyner heefft geswoeren dat cloester gebedt te doen ind dat cruys te setten bennen den meesten xI dagen ind daer van schijn te brengen”.

De dader der feiten moest dus inderdaad een herdenkingsgebed laten doen in een klooster en moest een stenen kruis laten plaatsen in “Opkanne” aan de muur van het kerkhof. Ook een pelgrimstocht naar “Sinte Jacob in Gallissie”, naar ons idee Sint Jacob van Compostella. Verder zou ook een pelgrimstocht naar Rotzsemeduyn deel uitmaken van de boetedoening. Wat deze laatste plaatsbepaling is moeten we vooralsnog enige verduidelijking achterwege laten.
Uiteindelijk lijkt het echter dat het herdenkinggebed en het plaatsen van het kruis de zaak beslecht heeft, samen met de aflossing van een som van vierendertig rijnse gulden aan de stad Maastricht.
Guido Thijs
Zeer interessante gegevens. Om terug te gaan in die tijd, met zo goed als geen middelen, zal het zeker een heel huzaren stukje geweest zijn om de dader(s) te vinden en dan nog te kunnen beboeten.