Franse en Waalse woorden in het dialect van Kanne (1)
Veel aan het Frans of het Waals ontleende woorden waren In Kanne in de jaren vijftig, toen ze werden opgetekend, nog algemeen of vrij algemeen.
Het Nederlands en nog in grotere mate het Zuid-Nederlands is door de geschiedenis heen door het Frans beïnvloed. Dat geldt zeker voor de dialecten die gesproken worden in de Vlaamse steden en dorpen die dicht bij de taalgrens liggen. Hoe intenser de contacten van de inwoners met de Franstalige buren des te groter het aantal Franse of Waalse leenwoorden in de Vlaamse dialecten.
Kanne ligt vlak op de taalgrens; de direct aanpalende gemeenten Emael en Ternaaien en nog een aantal andere gemeenten in de Jekervallei maakten deel uit van de provincie Limburg en werden in 1963 overgeheveld naar de provincie Luik.
De Kannenaren hebben sinds mensenheugenis frequente contacten gehad met de aangrenzende Waalse dorpen en met de stad Luik.
Luik was ooit de tijdelijke verblijfplaats van een aantal meisjes uit Kanne die bij gegoede burgers dienden. Luik had ook, dank zij tram- en/of busvervoer grote aantrekkingskracht als winkelstad.
De wapenfabriek FM in Herstal , staalfabrieken en andere bedrijven rond Luik, de cementfabriek CBR in Lixhe en Holcim in Haccourt, de silexgroeven in Eben-Emael en andere kleinere bedrijfjes of garages gevestigd in Franstalige gemeenten in de Jekervallei, schonken werkgelegenheid aan een aantal Kannenaren. In Luik gingen ook enkele bakkersgasten in de leer. Kannerse stukadoors, bouwaannemers, schrijnwerkers voerden opdrachten uit in Luik of omliggende gemeenten.
Enkele Kannerse kinderen volgden geheel of gedeeltelijk lager onderwijs in Eben-Emael . een aantal meisjes volgden de naaicursus in de zusterschool in Bitsingen ( Bassenge) en enkele jongens en meisjes vervolgden na de lagere school in Kanne hun middelbare studies in Visé.
Veel Waalse jongens voelden zich aangetrokken door het amusementsleven in Kanne; fanfares aan beide zijden van de taalgrens hadden regelmatige contacten met elkaar. Landbouwers boden elkaar hulp en onderhandelden met dezelfde kopers of opdrachtgevers. Het is dus vanzelfsprekend dat deze veelvuldige contacten in alle levensgebieden onze streektaal hebben beïnvloed.
Hier volgt om te beginnen een eerste reeks van Kannerse leenwoorden gerelateerd aan het beroep van naaister, kleding, weefsels, stoffen, mode. Een aantal woorden zijn helemaal of nagenoeg helemaal verdwenen. Enkele zijn nog wel gekend maar worden niet meer gebruikt. Andere zijn dan nog wel algemeen gekend en worden ook nog vaak gebruikt.
Onderstaande lijst (deze en volgende) werd voorgelegd aan een tiental Kannerse vrouwen van middelbare leeftijd. Dit nogal kleinschalig onderzoek is m.i. toch relevant genoeg (want vrijwel eensluidende antwoorden) om tot volgende conclusie te komen:
I/ Woorden die nu al of zeker met de oudste generatie Kannenaren uit de Kannerse woordenschat zullen verdwijnen.
barboteuske (o) < barboteuse : broekschortje voor kinderen > kroêppekske.
gepaspareerde tes < passepoiller: zak met smalle zoom.
godè (m- s) < godet: schuinse plooi in rok > klokrok.
kabao (m- s): regenmantel zonder mouwen, soms met een kap.
kanèt (v- e) < cannette : kleine spoel in naaimachine > spoelke.
kap (v -e) < cape: in de betekenis van manteljas van tolbeambten.
kapot (kepot) (m – e) < capote: lakenmantel inzonderheid voor militairen.
karoke (o) dim. van karoo < carreau: ruiten in kleed > ruûtsje.
kazjevèk (m – e) < cache avec : vrouwen jak met lange mouwen > maantelpekske,
maantelkestum.
koep (v) < coupe: snit, naaivak (de koep liêre); sam. koeplèsse vollege > nàèjvak, nàèjlèsse
vollege.
koepeus (v -ze) < coupeuse: snijdster > nàèjeus, nàèjster (snijdster en naaister).
kordeljèèr (m- s) < cordelière: snoerdraad (koord voor kamerjapon) > bàèndel.
krèp (v.) < crêpe: in samenstellingen als krèp setiên < satin, krèp zjorzjèt < Georgette,
krèp de sjin < de Chine, krèp moes < mousse: krip; floers ( fijne los geweven stof (wol of zijde) Het koken in water (krippen) geeft er een eigenaardig uiterlijk aan.
Nu nog wel gekend en gebruikt in samenstelling : krèppepiêr.
markezèt (v) < marquisette: soort gordijnenstof.
mèrseriezee < mercérisé: in sam. mèrseriezee kàojse: dikke zijden kousen
modis (v -te) < modiste: hoedenmaakster, handelaarster in hoeden.
moeselin (m) < mousselin: zeer fijn katoenen stof (zacht en doorzichtig).
moljèèr (m- s) < molière gwl. mv. en dim. lage schoenen met veters.
pasmentajn, pasmontajn (v): < passe montange: wollen, meestal zelf gebreide, muts die slechts een gedeelte van het gezicht vrijlaat > bievakmöts.
pènjee (m) < peigné: kamgaren.
plastrao: (m- s) < plastron: versierd bovenstuk aan kleed.
pwàè (m- s) < point: open steek (naaiterm).
pwanjè (m- s) < poignet: pols van een hemd
roelét (v- e) < roulette: in de betekenis van rodeerwiel > rölke
topee (m- s) < taupé: soort vilten (als mollenpels <taupe: mol) hoed van zeer goede kwaliteit.
tobralkoo (m) < tobralco: katoenen weefsel met fijne ribbels > ribvloêr.
vwalèt (v- e) < voilette: kleine sluier (over hoofddeksel) > vwaajlke.
zjupporteföj (m) < jupe portefeuille: rok met opening aan de zijkant.
Wordt vervolgd